Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ7419

Datum uitspraak2004-08-20
Datum gepubliceerd2004-08-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 69/04 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de door belanghebbende in 1997 afgesloten hypothecaire geldlening voor een bedrag van € 36.302,-- (ƒ 80.000,--) volledig als schuld eigen woning kan worden aangemerkt.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK-04/00069 20 augustus 2004 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden (: de inspec-teur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aan-slag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. 1. Het procesverloop 1.1. Aan de belanghebbende is met dagtekening 26 maart 2003 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001 opgelegd. 1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar is de inspecteur, bij uitspraak van 7 januari 2004, ten dele aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen. 1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak bij een bij het hof op 26 januari 2004 binnengekomen beroepschrift (met bijlagen) in beroep gekomen. 1.4. Van de inspecteur is op 3 maart 2004 een verweerschrift met bijlagen ontvangen. 1.5. Op 12 maart 2004 is belanghebbendes conclusie van repliek (met bijlagen) bij het hof ingekomen. De inspecteur heeft vervolgens een op 6 april 2004 bij het hof ingekomen conclusie van dupliek ingediend. 1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 juni 2004, gehouden te Leeuwarden, alwaar is verschenen de inspecteur. De belanghebbende is met kennisgeving niet verschenen. Bij brief van 29 mei 2004 heeft hij nog een aanvulling op zijn beroepschrift ingediend. 1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten. 2.1. De belanghebbende, geboren in 19.., koopt in 1991 de eigen woning gelegen aan de a-straat 16 te Z (: de woning) voor ƒ 38.000,--. Van 18 oktober 1994 tot 13 augustus 1996 staat op hetzelfde adres ingeschreven mw. A. 2.2. Bij aankoop van de woning vestigt de belanghebbende op de woning een hypotheek van ƒ 20.000,--. Begin 1992 verhoogt hij de hypotheek tot ƒ 36.000,--. Per 31 december 1996 bedraagt deze hypotheekschuld ƒ 29.810,--. 2.3. In de jaren 1991 tot en met 1993 heeft de belanghebbende geld geleend van mevrouw A. Blijkens de schuldbekentenissen van 19 september 1991, 1 juli 1992 en 15 maart 1993 zijn respectievelijk de volgende bedragen geleend: ƒ 20.000,--, ƒ 15.000,-- en ƒ 10.000,--. Eind 1999 heeft hij deze schuld volledig afgelost, grotendeels door betalingen en voor een klein deel door verrekening. 2.4. Op 12 maart 1997 sluit de belanghebbende een nieuwe hypothecaire geldlening af voor een bedrag van ƒ 80.000,-- (€ 36.302,--). Met een deel van dit bedrag lost hij de onder 2.2 vermelde hypothecaire schuld af en een bedrag van ƒ 46.170,35 wordt overgemaakt op zijn giro- of bankrekening. 2.5. Bij de aangifte brengt de belanghebbende een bedrag van ƒ 5.280,-- (€ 2.396,--) als betaalde rente en kosten van leningen in aftrek. De inspecteur accepteert bij de uitspraak op bezwaar een bedrag van ƒ 3.565,-- (€ 1.618). Daarbij heeft de inspecteur van de hypothecaire geldlening een bedrag van afgerond ƒ 33.830,-- (ƒ 80.000,-- -/- ƒ 46.170,35), en van de geldleningen van mevrouw A een bedrag van ƒ 21.500,-- aangemerkt als te zijn aangegaan ter verwerving, verbetering of onderhoud van de woning. 3. Het geschil. 3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de door belanghebbende in 1997 afgesloten hypothecaire geldlening voor een bedrag van € 36.302,-- (ƒ 80.000,--) volledig als schuld eigen woning kan worden aangemerkt. 3.2 De belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. De belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de lening is aangegaan ter verwerving en voor verbetering of onderhoud van de eigen woning. Volgens de inspecteur is dit slechts ten dele juist. 3.3. Voor een meer uitvoerige uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken. 3.4. Op de zitting heeft de inspecteur in tegenstelling tot zijn eerder ingenomen standpunten verklaard aannemelijk te achten dat het onder 3.5. genoemd bedrag van ƒ 21.500,-- dient te worden verhoogd met de navolgende betalingen: 1. betaling op 26 januari 1993: ƒ 466,50 2. betalingen op 24 maart 1992: ƒ 1.311,08 en ƒ 183,68 ƒ 1.961,26 (€ 890,--) ======== 4. De overwegingen 4.1. In artikel 3.120, lid 1, onderdeel a en artikel 3.123 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn de aftrekbare kosten met netrekking tot een eigen woning het gezamenlijk bedrag van renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die zijn aangegaan ter verwerving, voor verbetering of onderhoud van de eigen woning. Voorwaarde is dat de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bewijzen wordt gestaafd. 4.2. De belanghebbende dient derhalve aannemelijk te maken dat de op 12 maart 1997 afgesloten rentedragende hypothecaire geldlening - voor zover deze uitgaat boven het door de inspecteur geaccepteerde bedrag van afgerond ƒ 57.292,-- / € 25.998,-- (ƒ 33.830,-- + ƒ 21.500 + ƒ 1.961,26) - op het moment van aangaan in direct verband staat met de verwerving, het onderhoud en/of de verbetering van de woning. 4.3. Naar het oordeel van het hof is de belanghebbende niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Met de tot de gedingstukken behorende nota's, rekeningafschriften, taxatierapporten en de verklaring van mevrouw A, maakt hij niet aannemelijk dat de volledige hypothecaire geldlening (en de daaraan voorafgaande geldleningen van mevrouw A) is besteed aan de eigen woning. Door slechts die nota's te accepteren als te zijn voldaan uit het bedrag van de geldleningen van mevrouw A en te zijn besteed aan de eigen woning, die omstreeks de datum van die geldleningen zijn gedateerd, heeft de inspecteur niet onjuist gehandeld. 4.4. Voor het overige heeft de belanghebbende voor de onderbouwing van zijn standpunt aangevoerd dat uit de waardestijging van de woning kan worden afgeleid dat het geleende geld is aangewend voor aanschaf en verbetering van de woning. Ook deze onderbouwing is bij gebreke van geconcretiseerd bewijs onvoldoende om aan te nemen dat het in aanmerking te nemen bedrag hoger dient te zijn dan het door de inspecteur hiervoor genoemde aannemelijk te achten bedrag. 4.5. Nu de inspecteur ter zitting zijn standpunt ten voordele van de belanghebbende heeft herzien dient het beroep gegrond te worden verklaard. 4.6. Op grond van het voorgaande berekent het hof het inkomen van belanghebbende uit werk en woning als volgt: aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 12.336,-- minder aftrekbare rente eigen woning: € 25997/€ 36302 x € 2396 = € 1.716,-- gevraagde aftrek € 2.396,-- bijtelling € 680,-- minder aftrek giften 1% van € 680,-- is € 7,-- minder aftrek buitengewone uitgaven 11,2 % van € 680,-- is € 76,-- gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning € 13.099,-- ======== 5. De proceskosten. Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu niet is gebleken dat belanghebbende deze kosten heeft gemaakt. 6. De beslissing. Het hof: verklaart het beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de inspecteur; vermindert de aanslag ter zake van het belastbaar inkomen werk en woning tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen werk en woning van € 13.099,-- verstaat dat de inspecteur aan belanghebbende € 31,-- vergoedt terzake van het door belanghebbende betaalde griffierecht; Gedaan door mr Van der Meer, raadsheer als voorzitter, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 20 augustus 2004 , door de voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier, De voorzitter, M.Haarsma mr G.M. van der Meer Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden op 25 augustus 2004